
Elke zaterdag rijdt André met zijn verse kruiden en sauzen van Drenthe naar Amsterdam. Daar staan zo’n 30 andere kraamhouders, producenten en handelaren die de Biologische Noordermarkt vormen. André, eigenaar van kruidenbedrijf BelleMarie, was een van de vijftien boeren die de Biologische Noordermarkt is gestart op 24 mei 1987, toen nog met Het Blauwe Huis. Hoe kijkt hij terug op die tijd? En hoe kijkt hij vooruit?
In 1987 richtten André Dijkgraaf (62) en zijn vrouw Margje Timmerman (62) de Kruidwisch op nadat ze een pittoreske boerderij in Drenthe hadden gevonden. Niet veel later fuseerden ze met Het Blauwe Huis. Dat bedrijf was zo’n tien jaar eerder opgericht, toevallig in hetzelfde dorp als waar André en Margje terecht kwamen. ‘Ik wilde graag iets in de kruidenteelt doen en had al eerder bij Het Blauwe Huis gewerkt, dus het was een logische stap,’ licht André toe. In 2007 zijn ze weer gesplitst en is BelleMarie opgericht, vernoemd naar de dochters van André en Margje. Tot die tijd hebben ze op de markt gestaan als Het Blauwe Huis, dat zich nu specialiseert in gedroogde kruiden en specerijen. BelleMarie richt zich op de verse kruiden: ze telen veertig soorten op meer dan zeventien hectare grond.
Je staat nu 35 jaar op de Biologische Noordermarkt, hoe kijk je terug op die tijd?
‘Als je ergens heel lang staat, wordt het je eigen plek. Zowel voor mij als voor het publiek en mijn collega’s, dat vind ik heel erg leuk. Ik begin ook steeds meer te kletsen, vroeger deed ik dat niet zo veel. Maar 35 jaar op dezelfde plek, dat had ik me niet voor kunnen stellen. Ondertussen werk ik wel zo lang in de kruiden en ik vind het nog steeds hartstikke leuk. Ook de markt, die bestaat dankzij de klanten en de klanten komen dankzij de markt. Het is voor de Amsterdammers een speciale plek, dat ontdekken steeds meer mensen.’
Hoe is het om 35 jaar lang dezelfde klanten aan je kraam te krijgen?
‘Ik ben zelf een soort meubelstukje van de markt geworden, de klanten die al zo lang komen kennen mij inmiddels goed. Daardoor komen regelmatig hun hart bij me uitstorten. Er zijn klanten die jarenlang wekelijks kwamen vertellen hoe moeilijk ze het hadden, dan riep ik elke keer maar weer hetzelfde. Ik heb door de jaren geleerd om daarnaar te luisteren en nooit adviezen te geven.’
Hoe heeft de markt zich ontwikkeld in die 35 jaar?
‘In het begin waren we als marktvereniging heel idealistisch. We zaten lang te vergaderen, onder andere over boeren die producten verkochten maar die ze volgens de regels eigenlijk niet op hun kraam mochten verkopen. Tegenwoordig verkopen veel kramen bijvoorbeeld honing, terwijl we ook een imker hebben, en ligt er op de groentekraam ook peterselie en munt, wat mijn specialiteit is. Dat vind ik wel jammer. Als er iemand is die daar lak aan heeft, zal een ander er ook minder streng mee om gaan. Een aantal van mijn producten zoals rucola, peterselie en munt liggen ook bij anderen op de kraam. En de Kwikstaart, die normaal alleen groenten verkoopt, verkoopt al bijna alle kruiden. Ik heb daar wel eens wat gezegd, maar ik ben daarin afhankelijk van de goodwill van anderen.’
‘Ons specialisme vormt het karakter van de markt en maakt ons zo populair. Laat mensen hun specialisme uitvoeren! Helaas hebben we dat niet altijd meer in de hand. Het gaat steeds meer over handelaren en minder over producenten, het is een commerciële biomarkt geworden. Wat dat betreft betreur ik het verdwijnen van het idealisme. Aan de andere kant, de hoeveelheid producten die ik nu verkoop is niet te vergelijken met 35 jaar geleden. Toen stond ik in mijn eentje nog wel eens met mijn armen over elkaar.’
Waar ben je het meest trots op?
‘Dat BelleMarie wereldberoemd is in Amsterdam en dat we met recht mooie spullen verkopen. En dat de Biologische Noordermarkt de eerste biomarkt is die nog steeds bestaat. Ik denk ook dat het de eerste markt was in Europa die veel inspiratie heeft geboden voor andere markten. Thuis vind ik het het leukste als andere mensen aan de gang gaan op grond van wat ze bij ons hebben geleerd en zijn tegenkomen.’
En als het gaat om je producten en je afnemers?
‘Het leukste vind ik dat wij voor een redelijke prijs altijd ons best doen om mooie spullen neer te zetten, en dat het in een goede omgeving en op een goede manier voortgebracht wordt. Kleinschalige telen zoals wij dat doen, dat bestaat bijna niet in de wereld. We hebben wel een referentiële status. Heel vroeger leverden we met het Blauwe Huis aan het Hilton, Excelsior en het Amstel Hotel. Heel chic allemaal. Soms werd ik ‘s nachts om twee uur gebeld en hadden die koks duidelijk een glaasje op.’
Waarom nam je dan op?
‘Ja, ik moest ook alles leren. In 1995 ben ik daar al mee gestopt. De laatste jaren heb ik geleverd aan Kaagman en Kortekaas, Kef, Toscanini en Bordewijk. Dat zijn hartstikke leuke mensen, en dan wil ik er graag wat voor doen. Nu komen er veel restaurants zelf langs, zoals de mensen van schuurmanoomkensgrassotti en Domenica. Alexander, de eigenaar van Domenica, nodigde me regelmatig uit om een fles wijn te komen drinken, maar toen kwam de coronacrisis. Hij was beretrots op zijn bedrijf, ik had zo met hem te doen. Daarom gaf ik hem wel eens iets van het huis.’
Wat voor invloed heeft de coronacrisis op de markt?
‘De markt is veel bekender geworden. Mensen komen graag omdat ze in het begin niet naar de supermarkt wilden en toen zijn ze blijven hangen. Er was een moment dat het hier na drie uur net een festivalterrein was en er een heleboel agenten en boa’s rondliepen. Het is echt een hippe plek in Amsterdam. Als je uit London komt of Parijs, dan moet je hier naartoe. We staan in de bloeitijd en dat beseffen we soms niet.’
Wat is er veranderd toen je in 2007 als BelleMarie verder ging?
‘De eerste paar jaar hebben we hard moeten werken om genoeg te verdienen toen we bij het Blauwe Huis weggingen. Ondertussen groeide de markt door omdat die steeds bekender werd. Ik had het geluk dat ik zo wat meer kon verkopen. In het begin heb ik nog in de Westergasfabriek gestaan en af en toe aan Lowlands geleverd. Ik heb ook nog geprobeerd alle biowinkels in Amsterdam te bevoorraden, maar dat was allemaal niet omvangrijk genoeg.’
‘In 2009 werd ik gevraagd om alle kruiden voor de keukens van La Place in heel Europa te bevoorraden vanuit een industrieterrein. Na drie dagen nadenken besloot ik het niet te doen. Het verdiende wel goed, maar ik ben een schoffelaar. Ik heb helemaal geen zin om mensen in een loods aan te sturen. Toen ben ik te rade gegaan, wat zijn mijn dagelijkse werkzaamheden en waarom ben ik ooit begonnen als boer? Niet om bij La Place te beginnen en flink geld te verdienen.’
En wat veranderde er op de boerderij zelf?
‘We hebben regelmatig vakantiewerkers en stagiaires, zo’n twintig krachten per jaar. Dat vind ik heel leuk. Ik heb vroeger een lerarenopleiding gedaan en dat zal er nog wel in zitten. Toen we nog met Het Blauwe Huis samen waren wilde ik me daar niet mee bezig houden, ook omdat we twee jonge dochters hadden. Een kwart van het jaar doen we het nog steeds met z’n tweeën, mijn vrouw Margje en ik. De twintig jaar daarvoor hebben we het altijd zo gedaan. Ik snap soms nog steeds niet hoe ik het allemaal gedaan heb als ik terugkijk. Ik heb zo veel werk verzet.’
Je werkt zeven dagen in de week.
‘In de zomer wel. Ik werk niet alleen zeven dagen in de week, maar ook van ’s ochtends tot ’s avonds. Na een half jaar zeven dagen per week werken, ben ik het wel een beetje zat. In de zomer wil ik ook leuke dingen doen, maar daar heb ik geen tijd voor. In de winter heb ik wel tijd maar kan ik die dingen niet doen, want dan is het rotweer. Wat dat betreft had ik beter paddenstoelen kunnen telen.’
En je bent elke zaterdag negen uur lang met mensen bezig.
‘Ik sta ’s ochtends om kwart voor vier op en ’s avonds ben ik rond acht uur thuis. Ik blijf vaak tot twaalf uur achter de buis hangen om alle adrenaline kwijt te raken. Dan ben ik bijna bewusteloos en sleep ik me naar mijn bed toe. Ik ben zondag nooit de leukste thuis, vanwege dat ritme. Maar het kan niet half en ik wil dat ook niet. Als je verkoopt, ben je op tijd, klantgericht en je loopt niet te zeuren dat je moe bent. Ik hou er ook niet van als mijn personeel staat te dromen en dat gebeurt regelmatig. De kunst is om daar duidelijk en op een leuke manier iets over te zeggen, maar dat vind ik moeilijk. Ik vind het vervelend om mensen te kwetsen.’
Hoe lang ga je nog door?
‘Dat vind ik moeilijk te zeggen. Margje houdt het waarschijnlijk niet tot haar 67e vol en we zijn een duo. Als je hard rent en gestresst bent, roep je soms lelijke dingen naar elkaar. Dat beseffen we wel, maar het gebeurt toch. Ik heb tegen haar gezegd, zo lang jij me wil helpen het bedrijf goed te organiseren, wil ik wel door blijven werken. Toch zouden we het bedrijf ook graag goed overdragen, maar als ik daardoor in een rijtjeshuis terecht kom, zou ik het niet willen opgeven. Dan blijf ik mijn best doen totdat ik omval.’
Stel je komt in een rijtjeshuis terecht, wat zou je dan doen?
‘Ik weet het niet, dat zijn van die onvoorstelbare dingen. Ik probeer altijd wel zo positief mogelijk te zijn, maar soms kun je alles willen en lukt het gewoon niet. We hebben zoveel geluk gehad dat we in Ruinerwold terecht gekomen zijn en dat is wel een reden dat ik daar weg wil, omdat ik het iemand anders ook gun. Maar ik ben ook wel zo eigenwijs dat ik goed voor mezelf en voor Margje wil zorgen.’
Foto: Isebel Dijkgraaf